Jaarverslag 2007

De Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie vervult haar wetenschappelijke opdracht onder de hoge bescherming van de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten en de Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique. Het wetenschappelijke doel van de Commissie is de studie van de onomastiek (toponymie en antroponymie) en de dialectologie, vooral in België en zowel op Germaans als op Romaans gebied. Daartoe geeft ze wetenschappelijke studies (Handelingen, Werken, Overdrukken) over deze disciplines uit. De Commissie is eveneens een wetenschappelijk adviesorgaan waarop de overheid regelmatig een beroep doet.

Statutaire vergaderingen

De statutaire vergaderingen hebben plaatsgehad in de lokaliteiten van het Paleis der Academiën in Brussel (Hertogsstraat 1), op 29 januari, 21 mei en 29 oktober 2007. Er werden zes sectievergaderingen gehouden (in elk van de twee secties telkens op 29 januari, 21 mei en 29 oktober 2007), een plenaire vergadering (op 29 januari en 21 mei 2007) en een (gemeenschappelijke) bestuursvergadering op21 mei en 29 oktober 2007.

Buitengewone vergadering

Een buitengewone vergadering van leden van de Vlaamse afdeling had – eveneens het Paleis der Academiën in Brussel – plaats op 9 mei 2007. De bijeenkomst was een redactievergadering ter voorbereiding van het etymologisch woordenboek van de gemeentenamen van Vlaanderen en Brussel.

Lezingen gehouden op de plenaire vergadering

Jean GERMAIN: Un répertoire des gentilés de Wallonie

Paul T.C. KEMPENEERS: Vicca van bij ons, Vicca de chez nous

Lezingen gehouden in de Vlaamse afdeling

Magda DEVOS: Lexicale gebiedsvorming in de Vlaamse Dialecten

Indelingen van taallandschappen in dialectgebieden en subgebieden steunen doorgaans op fonologische opposities. Klankisoglossen zijn inderdaad het beste geschikt om dialecten van elkaar af te grenzen: foneeminventarissen vormen eindige en tevens beperkte verzamelingen, zodat het aantal in kaart te brengen variabelen overzienbaar blijft. Bovendien zijn dialectsprekers zich sterk bewust van fonologische normen en van systematische opposities tussen hun eigen klanksysteem en dat van naburige dialecten. De verspreidingsgebieden van klankvarianten kunnen bijgevolg scherper op de kaart worden afgebakend dan die van morfologische, lexicale en syntactische varianten. Er zijn in het verleden dan ook weinig pogingen ondernomen om dialecten in te delen (louter) op basis van morfologische, syntactische of lexicale opposities. Met name de woordenschat wordt, als minst systeemgebonden taalcomponent, traditioneel niet als dialectvormend beschouwd. Het lexicon heet een verzameling van onvoorspelbaarheden, waarvan volgens een oud adagium elk woord in principe een eigen verspreiding kent. Daarmee wordt niet ontkend dat lexemen geografische structuren vertonen; het tegendeel blijkt uit ontelbare woordkaarten die sinds de begindagen van de taalgeografie in het licht zijn gegeven, maar de vraag met het oog op lexicale dialectindeling is of en hoe vaak isolexen op verschillende woordkaarten (min of meer) hetzelfde verloop kennen, zodat er zich gebiedsafbakenende bundels gaan aftekenen vergelijkbaar met die op fonologisch gebaseerde indelingskaarten.

Lange tijd beschikte men niet lexicale materiaalverzamelingen van voldoende omvang om onderzoek te verrichten naar de recurrentie van lexicale kaartpatronen. Vandaag zijn dergelijke materiaalcorpora – woordatlassen en (systematische) dialectwoordenboeken – wél voorhanden. Met het beschikbaar komen van die bronnen is de vraag naar de mogelijkheid van dialectindeling op basis van lexicale variabelen in binnen- en buitenland op de wetenschappelijke agenda geplaatst. In het Nederlandse taalgebied bieden de (digitale) databestanden van de drie grote regionale woordenboeken (GRW’s) van het zuidelijke Nederlands ampel materiaal voor dergelijk onderzoek, dat tegenwoordig met een modieuze term lexicale dialectometrie wordt genoemd. Die woordenboeken zijn systematisch en onomasiologisch opgebouwd, waardoor ze in werkelijkheid een combinatie vormen van woordenboek en woordatlas. Het onderzoek waarover in de lezing verslag wordt gedaan, is gebaseerd op de gegevens van het Woordenboek van de Vlaamse dialecten (WVD), dat de traditionele dialectwoordenschat inventariseert in het gebied van het oude Graafschap Vlaanderen (West-, Oost-, Zeeuws- en Frans-Vlaanderen). Meer bepaald is steekproefsgewijs nagegaan in hoeverre de ruim 2000 tot dusver verschenen woordkaarten van het WVD een bruikbaar corpus vormen voor lexicale gebiedsindeling van het Vlaamse dialectlandschap.

Om voor dergelijk onderzoek in aanmerking te komen dienen woordkaarten aan een aantal voorwaarden te voldoen. Ten eerste moeten ze een voldoende dichte en gelijkmatige symboolbezetting laten zien, en dienen de heteroniemen gebiedsvorming te vertonen. In de tweede plaats dienen de kaarten onomasiologisch homogeen te zijn: alle heteroniemen moeten lexicalisaties zijn van hetzelfde concept. Ten derde moeten de gegevens tot dezelfde diachrone dialectlaag behoren. De drie GRW’s richten zich (in principe) op die chronologische taallaag die beschouwd kan worden als de laatste fase van een eeuwenoude spontane evolutie, m.a.w. de traditionele dialecten zoals ze werden gesproken voordat het dramatische systeem- en functieverlies onder druk van de oprukkende standaardtaal was ingezet.

Onder de door het WVD gepubliceerde kaarten beantwoorden die op basis van het materiaal van de Reeks Nederlandse Dialectatlassen (RND) het beste aan de bovengenoemde criteria. Voor die bron werd mondeling geënquêteerd door professionele dialectologen in een erg dicht net van opnameplaatsen, en die enquête vond plaats in de jaren ’20 en ’30 van de vorige eeuw, toen veruit het grootste segment van de Vlaamse bevolking nog in vrijwel alle omstandigheden dialect sprak. De RND-enquête had echter primair de fonologische en de morfologische variatie op het oog. Het aantal relevante woordkaarten dat eruit te generen valt, is dan ook erg beperkt. Uit ongeveer dezelfde periode als de Vlaamse RND-gegevens dateert het woordarchief van de Zuidnederlandse Dialectcentrale (ZND) te Leuven, op initiatief van prof. L. Grootaers bijeengebracht via schriftelijke enquête bij een netwerk van vrijwilligers. Dat ZND-materiaal levert soms dicht bezette én semantisch homogene kaarten op, maar in andere gevallen lijdt het onder de intrinsieke tekortkomingen van de gebruikte methode. Schriftelijke opvraging sluit immers de mogelijkheid uit om de vraagstelling bij te sturen als er conceptuele verwarring dreigt op te treden, waardoor de antwoorden op één en dezelfde enquêtevraag soms semantisch (erg) verschillende lexemen opleveren, terwijl de netdichtheid van de gegevens afhankelijk is van wat aan uitgestuurde vragenlijsten ook ingevuld wordt teruggestuurd.

Het leeuwendeel van het materiaal voor het WVD wordt evenwel verzameld via een eigen, grotendeels schriftelijke gevoerde enquête met nieuwe vragenlijsten. De eerste WVD-vragenlijst werd uitgestuurd in 1971, de jongste in 2006. De uitkomsten van die enquête vertonen dezelfde beperkingen als die van de ZND-rondvraag, en reveleren daar bovenop het dramatische dialectverlies van de jongste decennia. Het WVD hanteert strenge criteria m.b.t. zijn informanten: ze moeten ter plaatse geboren en getogen zijn, en oud genoeg om nog deel te hebben uitgemaakt van de dialectsprekende gemeenschap van voor de standaardisering aan de basis, die in de late jaren ’60 van de vorige eeuw is ingezet. In de praktijk blijkt echter dat sinds het laatste kwart van de 20e eeuw – toen de WVD-enquête goed en wel op gang kwam – zelfs de oudste informanten hun actieve kennis van het traditionele dialect zeer snel verliezen. Zelfs 80-plussers zijn vandaag veelal niet meer in staat de woorden die ze in hun jeugd en jonge volwassenheid gebruikten uit hun geheugen op te diepen. De WVD-redactie ziet zich dan ook steeds vaker genoopt de informanten dialectwoorden aan te bieden. Deze influistertechniek houdt uiteraard nogal wat gevaren in, zeker bij schriftelijke opvraging, maar het is dikwijls de enige manier om de sluimerende dialectkennis van de zegspersoon te activeren.

Om een idee te krijgen in hoeverre de WVD-kaarten kunnen dienen als basis voor een lexicale indeling van het Vlaamse dialectlandschap, zijn bij wijze van steekproef in drie afleveringen van het woordenboek de eerste honderd kaarten nauwkeurig bekeken en geëvalueerd in het licht van de bovengenoemde criteria inzake symboolbezetting en zowel onomasiologische als chronologische homogeniteit. De drie geëxcerpeerde WVD-afleveringen zijn “Akkerland en weiland” uit Reeks 1, Landbouwwoordenschat, “Flora” en “Karakter” uit Reeks 3, Algemene woordenschat. De bestudeerde kaarten werden in drie groepen ingedeeld: 1) kaarten die niet in aanmerking komen voor lexicale dialectindeling, 2) kaarten die zonder meer wél bruikbaar zijn, 3) kaarten waarvan de bruikbaarheid afhangt van de mate waarin we bereid zijn de gestelde voorwaarden te versoepelen. Elk van die categorieën wordt met voorbeelden geïllustreerd. In cijfers ziet het resultaat van dat verkennend onderzoek eruit als volgt:

Afleveringonbruikbaarbruikbaarbruikbaar?
Landbouw642313
Flora602812
Karakter563014
Gemiddeld %(n=300)602713

Op grond van deze steekproef valt dus te verwachten dat in het beste geval één derde van de WVD-kaarten geschikt is om te worden opgenomen in een “dialectometrisch” corpus. In de deelverzameling van bruikbare kaarten is vervolgens nagegaan in hoeverre er sprake is van terugkerende geografische constellaties. Alles bijeen werden 189 gebiedsvormende lexemen aangetroffen, waaronder 114 (60%) die minstens drie keer dezelfde regio bestrijken op de kaart. Het aantal regio’s binnen het Vlaamse dialectlandschap waar sprake is van recurrente lexicale patronen, bedraagt 17. Zeven daarvan vallen samen met gebieden die zich manifesteren bij een indeling van de Vlaamse dialecten op basis van klankisoglossen, tien andere vertonen een eigen geografisch profiel.

Conclusie

De mogelijkheid om aan de hand van het WVD (en de overige systematische woordenboeken) het dialectlandschap in te delen in lexicale arealen lijkt op grond van ons verkennend onderzoek weliswaar beperkt, maar toch reëel. Reëel, want er is wel degelijk sprake van terugkerende lexicale patronen. Blijft natuurlijk het feit dat een groot aantal kaarten in het geheel niet voldoet aan de minimale voorwaarden om voor een “dialectometrisch” corpus te worden geselecteerd. Bovendien zijn veel kaarten niet meteen bruikbaar voor het gestelde doel, omdat ze te veel “ruis” bevatten, nl. heteroniemen die geen gebieden vormen. Die zouden uit de kaarten weggefilterd moeten worden.

Hugo RYCKEBOER: Etymologisch woordenboek van de Belgische gemeentenamen. Verslag over de voortgang in 2007

Opzet en bewerking

De Vlaamse afdeling van de KCTD achtte het in 2006 nodig om een betrouwbaar en up-to-date etymologisch woordenboek van de Vlaamse gemeentenamen voor te bereiden .Zij wil daarmee de geïnteresseerden een houvast bieden te midden van de stroom dilettantische verklaringen die vaak in lokale tijdschriften of op internet gepresenteerd worden. Die gaan meestal terug op de intussen verouderde werken van J.Mansion en A. Carnoy . Sedertdien heeft de naamkunde in de universitaire centra van Leuven, Gent en Brussel veel meer oude bronnen bestudeerd en toegankelijk gemaakt en zijn er terzake ettelijke wetenschappelijke studies verschenen . Het geplande woordenboek wordt het resultaat van teamwork. Diverse auteurs nemen telkens één provincie voor hun rekening : West-Vlaanderen wordt behandeld door Frans Debrabandere en Magda Devos, Oost-Vlaanderen door Paul Kempeneers en Magda Devos, Antwerpen door Ward Van Osta, Vlaams Brabant en Brussel door door Paul Kempeneers, Limburg door Victor Mennen. Deze auteurs leggen in eerste instantie hun teksten aan elkaar voor. Bovendien werden de eerste versies nagelezen door een leescommissie. Die bestaat uit Jozef Van Loon voor de provincies Antwerpen en Vlaams-Brabant, Luc Van Durme voor de provincie Oost-Vlaanderen en Jan Goossens en José Cajot voor Limburg.

Inhoud

Als trefwoord zullen worden behandeld alle namen van lokaliteiten die in Vlaanderen sedert het ontstaan van België ooit het statuut van gemeente gehad hebben of nog hebben. Een lemma bevat de naam, eventueel gevolgd door de naam van de fusiegemeente en de aanduiding van de provincie met een afkorting. Daarop volgt de weergave van de lokale uitspraak in internationaal fonetisch schrift. De inwonersnaam wordt toegevoegd indien die niet op een regelmatige manier wordt gevormd, bv. Oudenaardist voor een inwoner van Oudenaarde. Hierop worden enkele van de oudst overgeleverde vormen van de naam geciteerd met hun datering en bron. Daarop volgt een (poging tot) verklaring van de naam op grond van die oudste vermeldingen en taalhistorische en topografische argumenten. Daarbij wordt telkens verwezen naar de bron door middel van afkortingen die in een bibliografische lijst verklaard worden.

Voortgang

De diverse regioauteurs zijn in buitengewone vergadering op 7 april 2006, 28 november 2006 en 9 mei 2007 in het Academiegebouw te Brussel samengekomen om allerlei inhoudelijke en redactionele problemen te bespreken. Daar zijn de samenstelling van de macro- en microstructuur aan de orde geweest en allerlei afspraken gemaakt i.v.m. afkortingen, verwijzingen, wijze van bewerken en formuleren etc. Er is o.m. overeengekomen dat Paul Kempeneers de coördinatie van de gemeenschappelijke bibliografie verzorgt en dat Ward Van Osta een overzicht schrijft van de etymologie van vaak terugkerende toponymische bestanddelen. Om de lemma’s te verlichten zal naar dat overzicht verwezen worden door het citeren van dat element in vetjes, als bijv. veld. De dialectologen van de Commissie zorgen voor de weergave van de lokale uitspraak. De coördinatie en eindredactie van het geheel berust bij Hugo Ryckeboer.

Tegen eind 2007 zijn de eerste versies van de provincies Antwerpen, Vlaams-Brabant en Limburg door de leden van de leescommissie beoordeeld en door de auteurs volgens hun opmerkingen aangepast. Ze zijn daarna ook door Hugo Ryckeboer een eerste maal nagelezen met het oog op de harmonisering en uniformering van de formuleringen. De teksten van Antwerpen en Limburg zijn reeds door de respectieve auteurs aan die opmerkingen aangepast. Dat geldt ook voor West-Vlaanderen voorzover de medeauteur M. Devos hier niet nog een controlelezing dient door te nemen. Een derde van Oost-Vlaanderen is ook nagenoeg definitief, terwijl het laatste twee derde nog door M. Devos nagelezen en zonodig bijgesteld zal worden. Na afloop van dit proces worden de verschillende delen in elkaar geschoven, de uitspraakspelling toegevoegd en een finale lezing doorgenomen worden.

De redactie rekent op een woordenboek van ongeveer 350 blz. en hoopt het in de loop van 2008 persklaar te hebben.

Jan GOOSSENS: De mythe van het Nedersaksisch

Het gaat om een lezing in drie delen, waarvan er twee in 2007 (tijdens de zittingen van resp. 21 mei en 29 oktober) werden voorgedragen.

Het thema van het eerste deel was de rechtvaardiging van de erkenning der noordoostelijke Nederlandse dialecten (het “Nedersaksisch”) als streektaal overeenkomstig deel II van het Europees Handvest voor streektalen of talen van minderheden. De voorgeschiedenis, de erkenning zelf door de Nederlandse Tweede Kamer op 19 oktober 1995 en de nageschiedenis met o.a. de erkenning van het Limburgs in Nederland, maar de weigering tot erkenning van het Belgische Limburgs en het Zeeuws werden geschetst. Spreker kwam tot het besluit dat de erkenning van het Nedersaksisch en het Limburgs in Nederland niet in overeenstemming is met de definitie van streektalen of talen van minderheden volgens het Handvest en bijgevolg ten onrechte is doorgevoerd. Dat inzicht stemt overeen met het oordeel van de Nederlandse Taalunie.

In het tweede deel werd een overzicht gegeven van de beoordelingen van de begrenzing en de status van de noordoostelijke Nederlandse dialecten in de dialectologie en de regionale geschiedenis. Geconcludeerd werd dat in de romantiek met betrekking tot de oudheid (de voortzetting van de taal van de Saksenstam), de zelfstandigheid en het territorium van het Nedersaksisch een mythe is ontstaan, die door taalliefhebbers uit de streek tot vandaag in stand wordt gehouden. Zij vinden daarbij steun van een aantal dialectologen die zich van verouderde voorstellingen over het verband tussen dialecten en Germaanse stammen en gedeeltelijk ook van de genoemde regionale ideologie niet kunnen losmaken. Talrijke pogingen om de Nederlandse dialecten in te delen leveren op die manier een scheefgetrokken beeld van de feitelijke toestand op.

Beraadslaging in het (gemeenschappelijk) bestuur en in de plenaire vergadering

Een eigen website

De beide secties zijn het eens over de noodzaak hun eigen website voortdurend te actualiseren (www.toponymie-dialectologie.be). Het resultaat moet de wetenschappelijke resp. adviserende werkzaamheden van de Commissie en de individuele wetenschappelijke activiteiten, publicaties en internationale contacten van haar leden reflecteren.

Lezingen gehouden in de Waalse afdeling

In de Waalse afdeling werden drie lezingen gehouden.

Bestuur en ledenbestand in 2007

Het bestuur was als volgt samengesteld:

Vlaamse afdeling

Voorzitter: Hugo RYCKEBOER

Secretaris: Jacques VAN KEYMEULEN

Waalse afdeling

Voorzitter: Jean LOICQ

Secretaris: Jean GERMAIN

Bestuur van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie – Commission royale de Toponymie et de Dialectologie

Algemeen voorzitter: Marie-Guy BOUTIER

Algemeen ondervoorzitter: Hugo RYCKEBOER

Algemeen secretaris: José CAJOT

Het bestuur van de Vlaamse afdeling ging op zijn vergadering van 29 oktober 2007 in op het verzoek van Johan Taeldeman om tot het erelidmaatachap toe te treden. In zijn vervanging wordt zo snel mogelijk voorzien.

Publicaties

De Handelingen LXXIX (2007) telden 496 bladzijden. Ze werden geruild met een aantal tijdschriften en wetenschappelijke instellingen (zie lijst). De door aankoop of ruil verkregen werken werden gedeponeerd in onze bibliotheek (Paleis der Academiën, Hertogsstraat 1 te Brussel). Honderd exemplaren worden de wetenschappelijke centra van de Belgische universiteiten ter beschikking gesteld, ten behoeve van onderzoekers en studenten.

Advisering

Inzake straatnaamgeving werd de Commissie in 2007 door talrijke Brusselse, Waalse en Duitstalige gemeenten geraadpleegd. Voor de Vlaamse afdeling werden adviezen verstrekt door Willy Van LANGENDONCK en Ward VAN OSTA.

De Commissie heeft de taalkundige aanpassing van de geografische namen van de stafkaarten die door het Nationaal Geografisch Instituut, Abdij ter Kameren 13, 1000 Brussel uitgegeven worden, voortgezet. Voor de Vlaamse afdeling heeft het Instituut voor Naamkunde en Dialectologie (Blijde-Inkomststraat 21, 3000 Leuven) onder leiding van Willy VAN LANGENDONCK advies uitgebracht voor schrijfwijze en vorm van 228 toponiemen uit de (deel)gemeenten hieronder vermeld (kaartbladen nrs. 9/5, 9/6, 8/4, 8/3, 8/7, 8/8, 9/1, 34/1, 34/2, 34/3, 34/6, 34/7, 34/8, 34/5):

Arendonk, Baarle-Hertog, Beerse, Beverst, Bilzen, Diets-Heur, Eigenbilzen, Gierle, ‘s-Gravenvoeren, Grote-Spouwen, Herderen, ‘s-Herenelderen, Hoeselt, Hoogstraten, Kanne, Kasterlee, Lanaken, Lille, Merksplas, Millen, Minderhout, Moelingen, Mol, Mopertingen, Nerem, Oud-Turnhout, Poppel, Ravels, Remersdaal, Retie, Riemst, Rijkevorsel, Rosmeer, Rutten, Schalkhoven, Sint-Martens-Voeren, Sint-Pieters-Voeren, Teuven, Tongeren, Turnhout, Val-Meer, Veldwezelt, Vlijtingen, Vlimmeren, Voeren, Vosselaar, Vreren, Waltwilder, Weelde, Werm, Wortel, Zichen-Zussen-Bolder.

In de Waalse afdeling werd het onderzoek gedaan door Jean GERMAIN, Jean-Marie PIERRET, Martine WILLEMS en Leo WINTGENS.

Internationale contacten

Frans DEBRABANDERE nam deel aan het Internationale und interdisziplinäre Symposium: “Namen als Konfliktpotential im europäischen Kontext” (Regensburg van 11 tot 13 april 2007).

Op 19 oktober 2007 werd in Middelburg het Zeeuws Etymologisch Woordenboek van Frans DEBRABANDERE voorgesteld. Aanwezig waren o.a. de KCTD-leden José Cajot, Paul Kempeneers en Willy Van Langendonck.

Op 27 juni 2007 hield Ann MARYNISSEN haar inaugurale rede aan de Keulse Universiteit onder de titel: Sprachwandel zwischen Normierung und Evolution. Die E-Apokope als Bruchstelle zwischen dem Niederländischen und dem Deutschen. Aanwezig waren o.a. de KCTD-leden José Cajot, Jan Goossens en Willy Van Langendonck.

Op het colloquium van de Niederrhein-Akademie te Geldern (17 november 2007) hield ze de lezing: Ursprung, Motivierung und Bildung der Familiennamen im niederländischen Sprachgebiet.

In 2007 werd ze tot lid verkozen van de Commissie voor Taal- en Letterkunde van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden.

Hugo RYCKEBOER hield tijdens de Journées d’étude, Frontières, langues et éducation van de Université de Metz (4–6 juli 2007) de voordracht: Flamand/néerlandais en Flandre française, un couple malheureux?

Jacques VAN KEYMEULEN was van 19 tot 23 februari 2007 gastprofessor aan de Karoli Gaspar Reformatus Universiteit (Boedapest) en van 8 tot 13 december 2007 aan de Universiteit Warschau.
In Metochi (Lesbos, Griekenland) hield hij op 21 augustus 2007 tijdens de 1st Summer School in Historical Sociolinguistics een lezing met de titel: The three dialect dictionaries of southern Dutch. Op het Regionaal Colloquium Midden- en Oost-Europa te Praag (20–22 september 2007) sprak hij over De vaststelling van taallandschappen.

Op de workshop van het Netwerk Naamkunde (Antwerpen, 29 juni 2007) stelde Willy VAN LANGENDONCK zijn boek Theory and Typology of Proper Names (Berlijn, De Gruyter 2007) voor. Op het congres van de Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde te Echt-Susteren (24 november 2007) hield hij de lezing: Waarom worden zulke belangrijke woorden als eigennamen zo moeilijk onthouden?

Flemish Nicknames for Internet Chatting. luidde zijn bijdrage op de International A. Vanagas Conference: The Name in Language, History, and Consciousness (Vilnius 2007).

José CAJOT was medeorganisator van het 33e congres van de Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde (24 oktober 2007 te NL–Echt-Susteren) onder het thema: Dialect, namen en geschiedenis aan de grens van Gelders en Guliks Limburg. Hij werd op 18 december lid van de Jubileumcommissie 150 jaar Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap (NL-Maastricht).

Jozef VAN LOON hield op 27 oktober 2007 de voordracht: Neue Erkenntnisse und Hypothesen über die Germanenstellen bei Caesar und Tacitus tijdens het Congres van de Forschungsgemeinschaft Nomen et Gens (Magdeburg 25–28 oktober 2007).

Reacties zijn gesloten.